zaterdag 9 september 2017

Gegrilde vis in afgelegen River Cess

Deze week op naar River Cess, een van de grootste provincies van Liberia qua oppervlakte (5.600 km2), maar dunbevolkt (ca 75.000 inw.). Een paar weken geleden lukte het niet vanwege de enorme regenval die zoveel modder veroorzaakte op de enige, onverharde verbindingsweg vanaf Buchanan, dat een tiental vrachtwagen erin vastgelopen waren en er geen doorkomen aan was. Nu ging het wel, zij het dat we maar net door de dikke modderlaag heen konden ploeteren met onze fourwheeldrive. In Nederland een speeltje voor gemankeerden in de penopauze, hier een absolute voorwaarde om ergens, in dit geval dus Cesstos City, de hoofdstad van River Cess, te komen.

De witte NDI-auto glibbert door de modder
Cesstos City

Ze noemen het een stad, maar het is een dorp van een paar duizend inwoners, aan het eind van een zandweg die doodloopt op de plek waar de Cestos rivier de Atlantische Oceaan ontmoet. Er zijn nauwelijks auto’s of motorfietsen. Er wordt vooral gelopen. Aan de monding van de rivier zijn een paar Ghanese families neergestreken, die met hun lange, smalle, beschilderde houten boten de lokale visvangst verzorgen. De meeste vissers in Liberia zijn Ghanezen. Cesstos City is een van die plekken aan de kust waar in de 19de eeuw vrijgemaakte slaven uit de VS aanmonsterden om een nieuw leven te beginnen. Velen trokken naar de hoofdstad Monrovia, maar een aantal families bleef hier wonen tot 1980, toen een staatsgreep van enkele ‘inheemse’ soldaten een (voorlopig) eind maakte aan de dominantie van de Americo-Liberians. Hun vervallen, vaak zwartgeblakerde huizen van twee verdiepingen staan nog overeind en worden, waar mogelijk,  bewoond door ‘gewone’ Liberianen.


Ik loop met mijn collega uit Benin langs het strand tot de kleine vissershaven. Een vrouw maakt vissen schoon. We praten met haar zoon van een jaar of 20 die graag terug wilt naar Ghana om te studeren. De (staats)universiteit vraagt een collegegeld van 1200 dollar. De autorit van Monrovia naar Ghana, die Ivoorkust doorkruist, kost hem 200 dollar. Hij heeft nu 500 dollar gespaard.


Gegrilde vis

We bestellen een vis die zijn moeder voor ons grilt. Twee uur later brengt hij ons de vis. We zitten dan op het kleine terras van het Town Guesthouse, dat vier kamers telt en nu vol zit met ons team: chauffeur Ansu, assistente Famatta, Loka uit Benin en ik. Het hotel is eigendom van het stadje, dat met de omzet weer wat geld heeft om de troep op de zandweg te laten opruimen of de generator in het er naast gelegen stadhuis te laten draaien.
Vanaf het terras kijken we uit op de oceaan en het campagnekantoor van Sayee Yason Alamadine. Wij zullen de dagen dat we hier verblijven geen spoor van leven in zijn kantoor ontdekken, dat gesierd wordt met een groot affiche dat de passanten op wekt om op hem te stemmen. Zijn Libanese vader had een bloeiend bedrijf in River Cess, maar verhuisde naar Monrovia. Ook zijn zoon Sayee verhuisde, maar komt regelmatig terug. Hij steunt allerlei sociale projecten en organiseert voetbaltoernooitjes voor de jeugd. Zijn moeder was een Liberiaanse en dus voldoet hij aan de -omstreden- voorwaarde in de grondwet (art. 27 c) om Liberiaan te zijn: ‘Negroes or of Negro descent’.


Peacekeeper uit Benin

Er komt een vrouw naar ons toe met haar twee zoontjes. Ze blijkt in Benin te hebben gewoond. Ze was verliefd geworden op een VN-peacekeeper uit Benin, die was gelegerd in de VN-basis in Cesstos City, die nu leeg staat. Ze is na 6 jaar teruggekeerd met haar twee in Benin geboren kinderen. Haar soldaat achterlatend in Benin. Mijn collega uit Benin noemt haar ex-man ‘his brother’ hoewel hij hem niet kent. Hij belt hem zelfs op en stuurt een foto van zijn zoon per telefoon. Want hoe afgelegen ook, de kassa’s van de mobiele providers rinkelen overal. De jongste zoon blijkt een andere vader te hebben, zo leert mijn collega. Ook uit Benin.
De vandaag gevangen, inmiddels gegrilde vis arriveert en er staat een grote schaal smakelijke rijst op tafel, bereid door een heel aardige vrouw die aan de overkant een schimmig restaurant drijft. Met zijn allen doen wij ons tegoed aan deze maaltijd in de vallende duisternis die zich elke avond rond 7 uur aandient.


Geen vakantie

We zijn hier niet op vakantie. In de paar dagen die we in Cesstos City en omgeving doorbrengen, spreken we met de voorzitter van de kiescommissie, de politiechef, de voorlichter van de provincie, enkele politieke partijen, twee radiojournalisten en vertegenwoordigers van burgergroepen. Waaronder de voorzitter van het Community Watch Forum, een soort burgerwacht die waakzaam is in de vele dorpen waar de politie niet aanwezig is. Want in River Cess leidt de politie een moeizaam bestaan met 19 agenten en één auto. Allen zijn ervan overtuigd dat de verkiezingen vreedzaam zullen verlopen. Dat geldt ook voor Matthew Walley, de enige kandidaat die we spreken. Hij verloor de vorige verkiezingen met 115 stemmen verschil van het huidige parlementslid en is vol goede moed dat het nu gaat lukken. In een niet aflatende woordenstroom probeert hij ons ervan te overtuigen dat er door zijn concurrent massaal stemmers van buiten de provincie zullen worden binnengebracht. Hij schermt met het onwaarschijnlijke aantal van 8.000; onwaarschijnlijk, omdat er in zijn district 17.500 kiezers zijn geregistreerd. Het is de gewoonte in Liberia dat veel mensen die in de provincie zijn geboren, maar in de hoofdstad Monrovia wonen, werken of studeren, teruggaan naar hun geboortegrond om te stemmen. Maar dat zijn er nooit 8.000, zo wordt ons door alle anderen die we spreken, verzekerd. Hij lijkt zijn nederlaag al vast te framen. Overigens geldt de voorliefde voor Monrovia ook voor de kandidaten. Maar liefst 17 van de 20 kandidaten uit River Cess wonen in de hoofdstad.  Zo niet Matthew Walley.


Geen opmerkingen: